Over de omgang met het ongeboren leven in de westerse traditie is in de jaren ’90  onderzoek gedaan en een proefschrift geschreven. Een terugblik op de ontwikkelingsgeschiedenis, was de idee.  Het opnieuw op de maatschappelijke en politieke agenda plaatsen van het onderwerp, vraagt om een toelichting. Hoe is het mogelijk dat een onderwerp dat twee generaties geleden maatschappelijk en juridisch is beklonken opnieuw ter discussie staat? Gaan we terug in de tijd of keert men op de schreden terug van een dwaling in het verleden?  Kortom: wat is er gaande dat het recht van vrouwen om te beschikken over hun eigen lichaam opnieuw met vraagtekens wordt omgeven?

Laat ik voorop stellen dat er bij de totstandkoming van de legalisering van abortus in de westerse wereld in de jaren ’70 geen overeenstemming was, niet in de filosofie/ethiek, niet in de samenleving, niet in de politiek en niet in de kerk. Met name in de VS was het gepolariseerde debat over abortus een theologisch- maatschappelijk – en juridisch steekspel met veel amusementswaarde, dat uitmondde in een uitspraak van het Hoog Gerechtshof in de zaak Roe versus Wade. Daarmee leek de zaak beklonken, maar de uitkomst is niet beklijfd in een belangrijk deel van de samenleving. Hoe kan dat?

Ik denk dat er enkele historische ontwikkelingen in de westerse cultuur zijn aan te wijzen, die in hoge mate verantwoordelijk zijn voor de hedendaagse polarisatie in deze kwestie.

Er wordt regelmatig met een beschuldigende vinger gewezen naar de christelijke traditie, zoals de uitlatingen van de apostel Paulus. Ja, maar Paulus is een man van zijn tijd. De oorzaak ligt dieper en breder.

Van verschillende zijden is aandacht gevraagd voor de rol van de christelijke traditie vanaf het derde kwart van de vorige eeuw.  Wie zich hiervan wil vergewissen dient wel een paar avonden vrij nemen om het werk van D.S. Bailey (1959), The man-woman relation in christian thought, door te nemenDe bronverwijzing heb ik voor u al nagetrokken: ze kloppen). Er zijn nog twee andere denkers (rabbijnen) waar ik de aandacht op wil vestigen  namelijk D. Feldman (1963) en I. Jakobovits (1956), beiden laten helder zien dat de christelijke moraalleer geleidelijk is afgedreven van haar joodse wortels en bouwde op de  fundamenten van Plato,  Philo en Augustinus. Met Plato komen we al dichter bij de bron. Van hem weten we inmiddels dat zijn intellectuele roots vooral in Egypte en Mesopotamië liggen. Deze wortels omklemmen een centrale kerngedachte: de mens is werktuig en speelbal van de goden. Een gedachte die ook te herkennen is vanaf  het vroege Hellenistisch Christendom (Paulus)  en het Hellenistisch Jodendom (Philo) tot op heden. 

Daarnaast deed Aristoteles in alle oprechtheid een duit in het zakje door in een belangrijk opus (De Generatione Animalium) te veronderstellen dat de vrouw een defecte man is. Daarmee is een eeuwenlange trend gezet, waarin vrouwen werden gezien als bezit van de man of ondergeschikt aan de man.  Hellenistische filosofische en religieuze stromingen gingen hier hand in hand. Deze klassieke opvatting over de man-vrouw verhouding wist zich te handhaven tot er echte scheurtjes in kwamen vanaf de 19e eeuw, dankzij de beschrijving van de Estlandse professor Karl Ernst Von Baer (1828) dat het embryo ontstaat uit een eicel die wordt bevrucht door een zaadcel. Een aloude opvatting dat de vrouw een voedingsbodem is voor de mens die in het zaad van de man besloten ligt, kon naar de prullenbak.

Daarmee viel een belangrijke pijler weg voor het statusverschil tussen man en vrouw. Gevestigde opvattingen en dogma’s blijken moeilijk  te wijzigen.   Hoe het primaat van de man zich kon handhaven in de moderne wereld is pijnlijk duidelijk neergezet door I. Jakobovits, D.S.Bailey, D.Feldman en Judith Jarvis Thomson. De laatste toont in haar pleidooi voor abortus(1971), de discrepantie aan in de wetgeving. 

In haar essay gebruikt ze de vergelijking van 'de beroemde violist', om aan te tonen dat zwangere vrouwen stelselmatig het recht op zelfbeschikking is onthouden en wordt onthouden. Het is ook haar essay – dat steunt op het voorwerk van Jakobovits en Feldman – waarop de Supreme Court haar uitspraak inzake Roe vs Wade fundeert.

De buitenwereld zag echter slechts een spectaculaire rechtszaak (Roe versus Wade), vol emoties, mediaspektakel en amusement, met als uitkomst dat een verbod op abortus ongrondwettelijk is, aldus de uitspraak van het hof.

Met deze uitspraak bleef er een zweem van onzekerheid hangen over wat nu grondwettelijk is en waarop dat grondrecht dan wel maatschappelijk steunt in deze context. Rechten kun je verlenen, maar even gemakkelijk ook weer aanpassen en zelfs intrekken, in een sterk politiek gepolariseerde samenleving. Dat geldt in het bijzonder voor hachelijke vraagstukken als abortus die breed maatschappelijke draagvlak vragen. Niemand is immers voor abortus. De kern van de problematiek draait om de vraag in hoeverre men solidair is met de ongewenst zwangere vrouw.

Sterker, in de destijds gevoerde dialoog is geen moreel fundament gelegd, voor een consensus voor het persoon-zijn - de status- van de vrouw.  Waren er dan geen alternatieve opvattingen, die tegenwicht konden bieden? Ja, de opvattingen waren er wel, maar een bijna uitgemoord joods volk kon in de eerste eeuwen van onze jaartelling geen tegenwicht bieden tegen het filosofisch en religieus geweld uit Rome. De opvatting van dat kleine clubje joodse denkers was deze: de vrouw is geen bezit van de man, zij is zijn thuis. Het is in het belang van de samenleving en het welzijn van haar burgers dat de vrouw wordt beschermd ook tegen de bedreigingen die een zwangerschap nu eenmaal met zich meebrengen. Dat betekent dat de samenleving haar verantwoordelijkheid neemt en dus afdoende maatregelen neemt, wanneer de vrouw psychisch of fysiek wordt bedreigd. Deze opvatting heeft men door de eeuwen heen vast kunnen houden en door kunnen geven, misschien dat de westerse samenleving daar alsnog van leert hoe men kan omgaan met ongeboren leven.  (Dit thema is ook aan de orde  in het proefschrift)