Leven tussen Mill en Kant,

We hebben al kennis met het klassieke liberale mensbeeld van JS Mill (1806-1873) waar het gaat om de morele antenne: mensen weten van de natuur het beste wat goed voor hen is. Geef ze daarom de vrijheid om dat ook te uiten. Geschillen worden goed beslecht in het maatschappelijk debat. Is het zo eenvoudig?

Op het vasteland van Europa waait op dat moment tot een andere wind. De Pruisische filosofie van Kant (1724-1804) was minder dan de morele natuur van de mens. De mens is van nature ook gebonden aan zijn lusten, volgens het in Koningberg wonende filosoof. De mens weet wel wat goed is, maar tussen goede voornemens en het goede doen zit nog een spanningsveld. Het goede doen gaat niet vanzelf, daarom is de praktische rede nodig. Dat is de rede die los staat van de ontwikkeling van de zintuigen. “Want niet alleen wat prikkelt, dwz direct op de zintuigen inwerkt, bepaald de menselijke wil, maar we hebben ook het vermogen om aan de hand van voorstellingen van wat op meer indirecte wijze bruikbare van onderdelen is, de geactiveerd op ons vermogen tot zintuiglijk begeren , te verdwijnen. En dergelijke overwegingen over wat voor onze toestand waarschijnlijk is , dwz goed en nuttig is, verkleinen op de rede. De rede geeft daarom wetten die imperatieven zijn, dwz objectieve wetten van vrijheid, en die zeggen wat er gebeuren moet…” (A802/B830:10-19).  

De plicht tot redelijkheid maakt je los van platte eigen geneugten (arbitrium brutum A802/B830: 4). Alleen de wil die onafhankelijk van de zintuiglijke aandrift kan worden, door toevoeging van de enige die kan voorstellen vrije wil. (arbitrium liberum, A802;B830: 8). Wie beslissingen neemt vanuit de vrije wil, is ook redelijk wezen echt vrij om te kiezen.

De vraag is nu hoe je opnieuw moet inzetten in het stellen van een handeling? Er zijn immers 'prikkels van de zintuigen' om maar met Kant te spreken. Er zijn verlangens en idealen die je nastreven om een ​​doel te bereiken.

Daarvoor komt Kant met de categorische imperatief: ‘handel slechts volgens die stelregel, waarvan je tegelijk kunt willen dat die voor iedereen moet gelden’. Anders gezegd: ‘handel volgens die maxime waarvan je kunt willen dat zij tot algemene wet verheven kan worden’ (Grundlegung zur Metaphysik der Sitten, 137-139).  Kant is van mening dat je in jezelf tot een goede handeling kunt komen, door je te houden aan de categorische imperatief bij je afwegingen en beslissingen om een handeling te stellen.

Maar wat betekent dat voor het handelen?  Kant denkt dat je in twee stappen een beslissing neemt. In de eerste stap neem je voldoende afstand van je wensen om er redelijk naar te kijken. Je verlangen is een redelijk verlangen en niet slechts een begeerte of lust.

In de tweede stap veronderstelt Kant dat je een moreel wezen is, dat wil zeggen een wezen dat ervaringen heeft van goed en kwaad. Kant vraagt van je om redelijk te zijn tegenover anderen. Wanneer je iets verlangt dat kan je dat pas echt willen wanneer je dat iedereen kan gunnen. Meer nog: het moet een algemene wet kunnen worden.  

Ik mag hetgeen ik verlang niet stelen, volgens Kant, want dan zou ik alle mensen ook toestemming moeten geven tot stelen en dat kan niet. Want wat van mij is, kan niet tegelijkertijd ook van jou zijn. Kant doet hier in feite niet moeilijk over en ziet het ook niet als groot obstakel want we hebben allemaal een geweten

Kant is streng, dat wordt nog eens duidelijk bij de voorwaarde in de categorische imperatief … ‘tot algemene wet verheffen’.  Daar passen bijvoorbeeld ook geen ‘leugentjes om bestwil’ of ‘alternatieve waarheden’ in.  Want leugentjes om bestwil of ‘alternatieve feiten verkondigen’ kan ik moeilijk tot algemene wet verheffen. Het is in tegenspraak met de waarheid en waarheidsvinding. 

De categorische imperatief is strenger dan de stelling: ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt doe dat ook een ander niet’. De waarheid is de waarheid en geen halve waarheid, hoewel de halve waarheid soms geriefelijker, minder confronterend en medemenselijker klinkt. In de lijn van de categorische imperatief is daar geen ruimte voor. Iedereen heeft recht op de waarheid, hoe ongemakkelijk die soms ook is.

J.S. Mill houdt het vanuit moreel oogpunt eenvoudig. Wanneer jij geniet van het leven is het goed. Wanneer heel veel mensen met je meegenieten is dat nog beter.  Dat betekent tevens dat je op het goede levenspad zit. Wanneer het levensgenot aan jou en velen met je voorbijgaat, laat dan van je horen, middels een maatschappelijk debat kun jij en je lotgenoten alsnog levensgenot verwerven.

Maar er is nog iets: Kant en Mill verschillen over de herkomst en inhoud van het begrip 'kennis'  Mill is van mening dat je kennis vergaart door waarneming. Hij staat daarmee in een lange traditie van Klassieken. Kant verwerpt deze opvatting. Je neemt waar, maar wat je waarneemt orden je met je verstand. Dat doe je voor een deel in (meta-)categorieën van het verstand, zoals iedereen, maar voor een ander deel op jouw manier (idealist). Jouw oordeel hoeft niet gelijk te zijn aan het mijne, ook al zien we hetzelfde, omdat we  zaken anders waarderen vanwege onze verschillen als persoon, opleiding, ervaringen of achtergrond etc.. Dit verschil heeft vergaande gevolgen.

De empirist Mill kan in feite geen dialoog aangaan met de idealist, anders dan alleen om het eigen gelijk te halen. Immers de ervaring van de empirist is altijd juist. Wie te hoop loopt tegen de empirist, ontkent de waarneming die de empirist gedaan heeft, je trapt hem als het ware op het diepst van zijn persoonlijkheid. Dat is ook de reden dat Mill van mening is dat je mensen niet teveel in de weg moet leggen. Laat ze hun gang gaan.

In de benadering van Kant is dat anders. Kant oordeelt al streng over het eigen handelen, maar Kant weet dat de ander anders kijkt en oordeelt, omdat hij anders is opgevoed en/of andere ervaringen, doelen en idealen heeft. De idealist zoekt naar de beste motieven op basis van de redelijkheid en zoekt dan naar een compromis in een breder maatschappelijk kader in de vormgeving van een samenleving.

Maar er blijft tocht iets hangen, waarmee we zijn begonnen, namelijk de vrijheid van meningsuiting. Kant en Mill hanteren een geheel verschillend idee van het begrip vrijheid. De ware beleving van vrijheid bij Kant is dat men zich kan losmaken van ‘prikkels van de zintuigen’, de verlangens. Mill koerst af op het verwerkelijken van de verlangens waarmee het levensgenot wordt gerealiseerd.  

Het gedachtengoed van beiden zien we terug in sociale, maatschappelijke en politieke stromingen in binnen en buitenland. Er zijn niet alleen verschillen, er zijn ook overeenkomsten. Juist als het gaat om vrijheid en waarheidsvinding. De mens wil vrijheid om de waarheid te kunnen vinden. Mill wil vrijheid van meningsuiting om uitbuiting en verkeerde opvattingen over de kaak te kunnen stellen. Kant is ook van mening dat verkeerd begrepen uit den boze zijn vandaar zijn stelling dat je niemand alleen mag gebruiken als middel, maar ook als een doel moet zien.